Vorige week luidde Jeugdzorg Nederland de noodklok. Het fundament van de jeugdhulp staat op instorten was de conclusie. Dit op basis van een analyse van 678 jaarrekeningen en 1.351 jaarverantwoordingen van grote en kleine, oude en nieuwe aanbieders uit 2018. De “systeempartijen” – aanbieders die het  brede scala aan jeugdhulp bieden, van pleeg-en gezinshulp tot aan crisisopvang in combinatie met onderzoek en opleiding en daarmee de meest kwetsbare kinderen en families helpen – zijn de afgelopen jaren in de knel gekomen. Volgens Jeugdzorg Nederland is dit het gevolg van de decentralisatie in combinatie met bezuinigingen op de jeugdzorg, van een inkoopbeleid dat lokaal kan verschillen maar grosso modo onvoldoende onderscheid maakt tussen hoog-en laagcomplexe hulp én van een sterk groeiend aanbod met daaruit voortvloeiend een toenemend volume van laagcomplexe zorg.

Jeugdhulpaanbieders zien hun vermoedens over de cijfers bevestigd en het scherpt het gesprek daarover aan. Wij pleiten er voor het frame van dit gesprek te verbreden. Omdat het fundament onder jeugdzorg niet alleen een financieel, maar ook een inhoudelijk sterk fundament moet zijn. Micha de Winter memoreerde in zijn afscheidscollege in 2017 Lea Dasberg die een “pedagogie van de hoop” bepleitte: laat een presentatie van ‘leed en onrecht’ gepaard gaan met de presentatie van hoop en mogelijkheden tot verbetering. We zien eens temeer dat hoop en perspectief voor alle jongeren, om nu en in de toekomst een waardevolle bijdrage te leveren aan de samenleving van wezenlijk belang is. Dit breed gedeelde inzicht is ook van toepassing als het gaat om het verbeteren van het gehele jeugdhulpstelsel.

Aan de basis van een perspectiefvol gesprek over jeugdzorg liggen vier leidende principes ten grondslag die gelden voor élk zorgbeleid en dus ook van jeugdzorg: het doel wat we er als samenleving mee willen bereiken, de toegankelijkheid, de kwaliteit en de betaalbaarheid ervan. We zetten ze uiteen en  stellen voor om hoopvolle perspectieven uit te werken op een multidimensionale kaart voor de jeugdzorg waarop verschillende ontwikkelrichtingen kunnen worden uitgewerkt. Wij doen alvast een eerste duit in het zakje.

Doel, toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid

De afgelopen jaren zijn de uitgaven voor de jeugdzorg toegenomen, interessant is de vraag of het geld ook goed wordt besteed. Als we ons best doen jongeren in kwetsbare situaties de best passende hulp en het best passende onderwijs te bieden, draagt dat bij aan een gezondere levensloop, een gezonde ontwikkeling op meerdere gebieden en op veerkracht. Het ultieme streven van jeugdhulp is ook niet een goed en betaalbaar systeem maar het doel is dat “elk kind zo thuis, zo gezond en zo prettig mogelijk opgroeit en zich ontwikkelt naar veerkrachtige volwassenheid”.


Uit de analyse van Jeugdzorg Nederland wordt vooral de conclusie getrokken van een toename in uitgaven van aanbieders die zorg bieden voor eenvoudige problematiek. Door lichte, best werkzame hulp laagdrempelig en toegankelijk, aan te bieden kan worden voorkomen dat jongeren in kwetsbare situaties belanden, luidt de preventiestrategie. De afgelopen jaren zien we inderdaad dat het aanbod voor minder ingewikkelde zorgvragen van kinderen en jongeren sterk is toegenomen. Hoewel dit waarschijnlijk ook betekent dat de toegankelijkheid voor een deel van de kinderen en gezinnen is toegenomen, weten we simpelweg niet of dit voor álle kinderen in Nederland geldt. Het is niet duidelijk of kinderen en gezinnen die voor de transitie óók al slecht de weg naar de jeugdhulp vonden, bijvoorbeeld of gezinnen met een migratieachtergrond of met een lage sociaal economische status óók ‘profiteren’ van het toegenomen aanbod. Ook bij ‘toegankelijkheid’ van het jeugdstelsel moeten we informatie gestuurd doorontwikkelen naar een kwalitatief goede, meetbare, toegankelijke jeugdhulp voor álle kinderen.

Tegelijkertijd echter zien we dat  jongeren met complexe problematiek en in complexe situaties ook na de decentralisatie nog steeds niet de best passende zorg op de best passende plek ontvangen en dat er nog steeds veel werk te doen is om de drempel voor ouders die in de knel komen in de opvoeding van kinderen te verlagen. Kinderen worden nog steeds (te) vaak uit huis geplaatst en nog steeds door-en overgeplaatst en ze ervaren de gevolgen daarvan op de korte en op de lange termijn. De groei van zorg voor minder complexe vragen heeft niet gezorgd voor afname van complexe problematiek. Het bieden van hulp in complexe situaties in het gewone leven blijkt zelf complex. En de gevolgen hiervan voor kinderen en gezinnen brengen weer nieuwe maatschappelijke kosten met zich mee.

Zorg die weinig effectief is, is dure zorg. Dit geldt voor zorg van nieuwe toetreders, maar ook voor bestaande organisaties en jeugdbescherming. Het is verbazingwekkend dat in de zorg nog steeds veel (financiële) ruimte bestaat om activiteiten uit te voeren zonder een goed wetenschappelijk fundament, zonder een gezamenlijk ontwikkelde richtlijn of leidraad, zonder optimale scholing om met de richtlijnen om te gaan, zonder de blik van ‘peers’, zonder een stevig fundament van super-en intervisie en zonder evaluaties en een ‘lerend overkoepelend systeem’. Alle zorg kan bovendien bijwerkingen hebben en dus schadelijk zijn. Daar wordt onvoldoende systematisch op gelet en van geleerd. We zien dat er vanuit goede intenties en natuurlijk ook met kennis en vaak met succes gewerkt wordt, maar dat er onvoldoende geborgd, getoetst, bijgesteld en verbeterd wordt. We hebben veel te weinig idee of de ingerichte jeugdhulp werkelijk en optimaal bijdraagt aan het doel wat we hebben: “elk kind groeit thuis prettig op, naar een veerkrachtige volwassenheid”. Overigens is ook dit een breder spelend probleem, bijvoorbeeld in de somatische zorg waar het heel moeilijk blijkt om middels toch serieuze pogingen ‘onzinnige zorg’ terug te dringen.

Kwaliteit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Professionals hebben deze in het bewaken en ontwikkelen van de kwaliteit van hun vak en hun handelen en in de responsiviteit ten aanzien van de vraag die het kind en betrokken naasten hebben, aanbieders in het verdelen van de middelen en mensen, in het ondersteunen van de ontwikkeling en financiers in voldoende deskundig ondersteunen en waar nodig sturen van dit proces. Die verdeling van rollen is momenteel niet goed op orde, waardoor het systeem in de knel komt.  Door de financiële nood ontstaat een neerwaartse spiraal. Op veel plekken is het netwerk rond jongeren onvoldoende sterk en werken organisaties niet goed samen in de complexe situaties van jongeren en families en vanuit het verhaal van de jongere en betrokken naasten. Te vaak wordt er naar elkaar gewezen. Te weinig wordt er tijd genomen voor reflectie en onderzoek naar eigen handelen. Reacties op incidenten zijn soms defensief en oplossingen cosmetisch en gericht op de korte termijn. Er ontbreekt een gedeelde leeromgeving. Dit geldt voor de zorg én voor de organisatie ervan. Tegelijkertijd zien we dat de behoefte eraan groot is bij professionals en dat het op sommige momenten op sommige plaatsen wél lukt. Dat biedt hoop.

Een hoopvol perspectief

De problemen van het jeugdhulpstelsel die we nu met elkaar bespreken zijn deels het gevolg van de decentralisatie, maar deels ook problemen die daarvoor speelden. Jeugdhulp is niet voldoende wetenschappelijk ondersteund, te veel gericht op de individuele jongere, te weinig op familie of gezin en sociale omstandigheden, te veel op risicobeheersing (en fysieke veiligheid), te verknipt en te gefragmenteerd. Uitgaan van een paar oorzaken en daar oplossingen bij bedenken is verleidelijk: “Was er maar een plek waar alle hulp samenkomt”, “laten we de keten eenvoudiger inrichten”, “de visie goed neerzetten”. Ze zullen ieder voor zich onvoldoende ingrijpen op de dynamiek en de kwaliteit en dus de kosten en bovenal de uitkomsten van het ‘systeem’.

Op meerdere niveaus en langs verschillende lijnen zullen oplossingsrichtingen moeten worden beproefd. Het is meer een meerdimensionale of multiperspectivistische kaart dan een eenduidige route. Wij denken dat het uitgangspunt van een lerend jeugdhulpstelsel een belangrijk element is op weg naar steeds betere jeugdhulp, op weg naar steeds meer kinderen die prettig thuis opgroeien. Zo’n kaart met uitgangspunten stelt iedereen in staat  zelf verantwoordelijkheid te nemen en gezamenlijke verantwoordelijkheid te ervaren om de jeugdzorg te verbeteren. Het helpt om te voorkomen dat we de oplossing bij de ander zoeken en biedt over de tijd de ruimte en rust die nodig zijn om te kunnen leren. We zien elke kwaliteitsbeweging als een leerbeweging. En leren betekent veranderen. Vanuit het stroomop perspectief kleuren we een paar elementen van zo’n routekaart in.

  1. Het begint met het uitgangspunt dat de jeugdhulp als netwerk rondom het kind en belangrijke naasten wordt georganiseerd, waarbij altijd eerst samen met ouders en jeugdige gezocht wordt of ze na verheldering niet zelf kunnen oplossen. Dit is een lerend netwerk als informatie daadwerkelijk wordt en kan worden gedeeld.
  2. In zo’n lerend netwerk is het snel kunnen inbrengen van expertise die op dat moment nodig is van belang. Wat heeft dit kind of deze jongere en wat hebben betrokken naasten nodig? Zo daadwerkelijk met elkaar leren bevordert werkplezier en het zoeken naar oplossingen die passen in het dagelijks leven van de jongere. Professionals willen niet alleen dossiers zien, kinderen willen geen ‘casus’ zijn.
  3. Bouw een landelijke en regionale data-infrastructuur ten behoeve van betere jeugdhulp in het gewone leven. Op basis van data, waarover nu al veel gemeenten beschikken, kunnen op populatieniveau trends en patronen in beeld worden gebracht die nader kunnen worden geduid en onderzocht in diepgaandere casestudies.  
  4. Zorg voor een overzichtelijk bureaucratisch systeem, bouw de praktijken uit waarin het lukt om leren en verantwoorden samen te brengen en bouw de praktijken af waarin organisaties “leren” hoe ze moeten handelen binnen een vastlopend bureaucratisch systeem.  
  5. Toon leiderschap ten aanzien van zo’n lerend stelsel. Draaien aan één knop=1 oplossing werkt niet. Breng zoveel mogelijk knoppen in kaart, zie ze in samenhang en ga dan gericht sturen. Het komt niet vanzelf en het vraagt van iedereen moed. Dat begint met het erkennen van de problemen van vandaag en het gezamenlijk vormgeven en invullen van een kaart.

Tot slot, leren kunnen we organiseren, maar zullen we ook moeten cultiveren. In de praktijk van alledag. Daarvoor is ambitie nodig. Waarom zou je leren als je niet weet welke kant op? Zijn wíj tevreden als veel pleegkinderen tevreden in hun pleeggezin leven? Wat ons betreft mag dat voor vandaag zeker, maar een ambitie, passend bij de rechten van het kind, moet toch zijn dat we er steeds beter in worden dat steeds meer kinderen gewoon in eigen gezin prettig opgroeien. Dát kunnen we bereiken door kennis te benutten, data vanuit verschillende perspectieven met elkaar te duiden, tijd te nemen om reflexief te werken en daar passende vormen bij te vinden. Voor de jeugdhulp en uiteindelijk voor de kinderen en gezinnen die zij bedient is dat cruciaal.

Met dank aan Jan-Kees Helderman.

Door: Peter Dijkshoorn, Arne Popma en Monika Scholten zijn betrokken bij StroomOP, een brede beweging van gedreven professionals in de zorg en het onderwijs – werkzaam in uiteenlopende rollen en functies in de gespecialiseerde jeugdhulp, waaronder gesloten voorzieningen – die in opdracht van het ministerie van VWS handen en voeten geeft aan het Actieplan Best Passende Zorg voor Kwetsbare Jongeren.